Een man en een vrouw staan druk gebarend bij de kassa van een supermarkt. De caissière zit er met een rood hoofd bij en haalt hulpeloos haar schouders op. Het drietal blijkt een meningsverschil te hebben over het bedrag dat betaald moet worden. Hoewel de waarde van de euro voor beide partijen duidelijk is, blijken handen en voeten nodig te zijn om duidelijk te maken wat de bedoeling is. De twee betalende klanten zijn Engels sprekende toeristen. De overzeese gasten zijn in Holland op vakantie en piekeren er niet over om Nederlands te gaan spreken. Het meisje achter de kassa komt er met haar MAVO-engels ook niet helemaal uit en hierdoor ontstaat de spraakverwarring. Eigenlijk zijn de toeristen niet helemaal goed bezig. Ze zijn te gast en moeten zich derhalve aanpassen aan de regels en gewoonten van het land van hun keuze.
Het is toch eigenlijk wel een beetje vreemd dat buitenlanders zich in ons land zo slecht aanpassen. De brave Hollanders wringen zich vaak in alle bochten om zich verstaanbaar te maken als er een Duitse of Engelse gast aan de balie of kassa verschijnt. De Nederlandse taal is dan wel geen wereldtaal, maar toeristen uit een ander land mogen toch wel een beetje hun best doen om zich te conformeren aan het gastland. Het vakantiegevoel begint toch al bij de Duitse grens wanneer pa bij het tankstation een krant probeert te bestellen. Gepruts met Duitse marken, Italiaanse lires en Franse franks is dan wel voorbij, maar vaderlief voelt zich al een hele peer als ’ie er een paar woordjes in een vreemde taal uit kan persen. “Mag ik wel een Zeitung?”
Fatsoenlijk als wij Hollanders zijn doen we altijd ons uiterste best om in een vreemd land ook de daarbij behorende taal te spreken. Het is dus maar een beetje eigenaardig verdeeld als het gaat om aanpassing. In ons eigen land moeten we met onze gasten meestal in hun eigen taal spreken. We stellen ons gastvrij op en schikken ons naar onze gasten. Maar ook in een ander land zijn Nederlanders de pineut en moeten de taal van dat land spreken. Daar conformeren wij ons dus aan het gastland, terwijl Duitsen en Engelsen het vertikken om datzelfde in Holland te doen. Het moet maar eens afgelopen zijn dat de toeristen in Amsterdam of Lemmer worden toegesproken in Duits, Frans of Engels.
Ook gedeputeerde van de provincie Fryslân Bertus Mulder lijkt het eens te zijn met deze stelling. In de Nota Taalbelied – die enkele weken terug verscheen – schrijft hij dat Friezen in Fryslân zich ‘net te snel ferbrekke moatte’ als er een Hollander tegenover hem of haar komt te staan. Deze nota moet het gebruik van de Friese taal in het maatschappelijk leven stimuleren. Niet te snel overschakelen op een andere taal dus, zo luidt de boodschap voor de Friezen. “Dan sil bliken dwaan dat in soart minsken wol Frysk fersteane”, zo denkt de gedeputeerde.
Het zou niet verkeerd zijn dat ook de nieuwe bewindspersoon voor cultuur een dergelijke nota opstelt voor het gebruik van de Nederlandse taal. Buitenlandse gasten moeten zich maar aanpassen als ze in ons polderachtige kikkerlandje op visite komen. De kassajuffrouw kan dan zelfverzekerd de toeristen te woord staan. “Hawwe jo der ek in stuorke by?” De betalende buitenlandse klant moet gewoon Nederlands spreken en zo spraakverwarringen voorkomen.
“Darf ich hier rauchen bitte?”
– “Ja, dêr stiet de jiskebak.”
“Can you tell me where is Trimunt?”
– “Jawol, twadde bochtsje linksom en dan hieltyd mar trochride.”
(Deze column is gepubliceerd in De Feanster van 23 juli 2002)