Strand (week 32)

Het aftellen is begonnen, de vakantie is voor de meesten bijna voorbij. Terwijl in Frankrijk en Duitsland de wegen vol staan met files van terugkomende vakantiegasten, worden de straten aan het thuisfront ook langzamerhand wat drukker bevolkt. Caravans worden weer naast het huis gestald en de eerste voorbereidingen voor werk of school worden getroffen. Menigeen heeft tijdens het mooie zomerweer van de afgelopen weken een bezoekje gebracht aan water zoals recreatiepark Strandheem, natuurbad De Leijen of zwembad Wettervlecke. Als deze vol zijn of onvoldoende verkoeling bieden, trekken velen met de auto naar de grotere badplaatsen aan de Noordzee. Het strand lijkt toch wel de ultieme locatie om bij tropische warmte optimaal te genieten.

Er waait bijna altijd een frisse wind en er zijn voldoende golven om in te duiken. De zon brandt lekker op de huid en deze krijgt een heerlijk zomerse tint. De privacy die we thuis gewend zijn geven we zonder pardon op om maar zo dicht mogelijk bij de zee te kunnen zitten. De ruzie makende kinderen een eindje verderop of de luid schreeuwende jongeren in de branding nemen we voor lief. Het eeuwige uitzicht op de schutting aan de overkant verruilen we bij warm weer maar al te graag voor het nooit vervelende blikveld op het strand. We kijken er naar een buurman die een veel te dikke buik heeft, de mevrouw een eindje verderop die haar veel te kleine borstjes bloot geeft en een jongeman die zijn vriendin insmeert met zonnebrand.

Aan de horizon trekt een grote tanker voorbij, de wagen van de ijscoman wordt getrokken door een paard, zwembroeken, bikini’s, stringslips en monokini’s zijn op het strand te kust en te keur te signaleren. Omdat bijna iedere vierkante meter is bezet met mensen ontgaat je niets en ongewild word je min of meer gedwongen de belevenissen van de meest vreemde personen aan te horen.“Einliks is it mar wat dom om hjir op it strân te sitten”, vindt een luidruchtig sprekende Friese mevrouw die steeds het hoogste woord heeft. “Wy sitte mar wat ûnnoazel om ús hinne te sjen en mei elkoar te praten. Wy soene ek like goed thús yn’ e tún sitten gean kinne.” Als deze roddeltante druk gebarend even later met klapstoeltje en al achterover valt is het even rustig aan zee en slaat de ergernis van haar mede-badgasten om in voldoening.

Het kwebbelen wordt al gauw overgenomen door knoertharde housemuziek. De beachvolleyballers blijken niet zonder muziek te kunnen. Een paar meter verderop doet een huisvader verwoede pogingen om zijn beach-shelter vorm te geven. Het is een vermakelijk gezicht als telkens de wind er onder komt en de man weer opnieuw kan beginnen. Een stuntvlieger suist met enorme snelheid vlak over het strandpubliek. Ook gewoon liggen op het strand blijkt niet zonder gevaar.

Ergernis, vertier en gevaar wisselen elkaar in rap tempo af. Na een paar uur in de fel brandende zon is het welletjes en worden strandstoelen, windschermen en koelboxen terug naar de parkeerplaats gesleept. Daar wacht één van de grootste verrassingen van de dag: plaatsnemen in een heerlijk voorverwarmde auto. Met de ramen wagenwijd open daalt de temperatuur pas op de snelweg naar een enigszins aanvaardbare temperatuur. Pas thuis in de eigen tuin komt de mens weer enigszins tot rust. Geen lawaai van honderden herriemakers en eindelijk een beetje schaduw om de rood verbrande huid tot rust te laten komen. Voldaan kijken we terug op een prachtig dagje naar het strand. Maar menigeen zal onderuitgezakt in de eigen tuinstoel ook wel denken: oeral thús mar thús it bêst.

(De column is gepubliceerd in De Feanster van 6 augustus 2002)

Geef een reactie