Tegenslagje (108)

Heel langzaamaan kom ik weer bij bewustzijn. Naast Karin – waar ik net zoals vanmiddag iedere vrijdagmiddag een bakje koffie drink – ontwaar ik mijn moeder, Theo en twee ambulanceverpleegkundigen en het duurt nog wel een poosje voor ik in de gaten heb dat er weer eens iets mis is gegaan in mijn koppie en dat het tellertje van aantal dagen zonder insult weer op nul staat. 

Het huilen staat mij dan ook al snel nader dan het lachen, want ook al gaan de mannen van de ambulance onverrichterzake weer terug naar de basis en heb ik het er wederom zonder kleerscheuren vanaf gebracht, ik blijf wel zitten met de gebakken peren. Juist nu ik dacht de zaken redelijk onder controle te hebben na bijna een jaar zonder epilepsie, word ik weer even keihard met de neus op de feiten gedrukt en slaat de bodem weer even volledig onder mijn voeten vandaan. 

Als ik dan later op de avond bij mijn ouders thuis zelfs nog tot tweemaal toe te maken krijg met een kortsluitinkje, zakt me de moed al helemaal in de schoenen en laat ik mijn tranen de vrije loop. Alleen slapen, dat staan de mensen om mij heen niet toe en heel eerlijk gezegd durf ik dat ook even niet. De onzekerheid is momenteel even de baas over mij… 

De volgende dag is nog duidelijk te merken dat ik een flinke opdonder heb gehad, ik ben doodmoe en de spierpijn die ik vandaag heb is minstens tienmaal zo heftig als de dag na het uitlopen van de Feanster 40. De levenslust is even heel erg ver te zoeken en zelfs de vrees voor nog een aanval is even weg: laat maar komen, zo denk ik een moment en als ik er dan in blijf dan vind ik het wel prima zo… 

Voor de zoveelste keer krijg ik telkens weer tip om het maar rustig aan te doen en terwijl ik in mijn beleving al op minimaal niveau functioneer, zal ik de komende tijd nog wel meer gas terug moeten nemen en op veel meer dingen ‘nee’ moeten zeggen. Alweer wordt de beperking groter en moet ik fors inleveren. Gelukkig drijft de depressie die door deze tegenslag ontstaat weer langzaam over en knap ik zienderogen op; ik slaap ’s nachts prima, rust lekker uit en voel me iedere dag weer ietsje beter. 

Een dikke week na het insult begin ik volgens omstanders zelfs weer gezellig te worden, de humor komt weer wat terug en ook begin ik weer wat lichtpuntjes te zien. Dat het leven niet altijd over rozen gaat, die conclusie had ik allang getrokken. Dat een put nog eens vele malen dieper kan zijn dan je je voor kunt stellen en de bodem eindeloos ver weg kan zijn, daarvan ben ik me nu ook wel bewust. 

Waar ik me eveneens dubbel en dwars bewust van ben geworden dat is de warmte en het meeleven dat ik krijg van de mensen om me heen. Deze steun voelt als een warm vangnet waardoor de bodem die soms zo ver weg lijkt eigenlijk niet eens bereikt wordt. Het dipje dat is geweest, gaat al weer over en ook de angst voor een volgend insult vloeit langzaam weg. Samen met de mensen om me heen, sla ik me ook daar wel weer doorheen en zal ik nooit zo hard vallen. 

Door zo’n tegenslag leer je de mensen om je heen wel kennen, wat je aan een ieder hebt en ja… ook dat je aan sommige mensen helemaal niets hebt. Gelukkig richt ik me op de positieve energie en kijk ik naar wat ik allemaal ontvangen heb. Allemaal ’tige tank’ voor iedere vorm van aandacht, van schouderklopje tot handdruk, van bemoedigende woorden tot stevige omhelzing, van mailtje tot lieve tekst op kaart! Dank voor alles… 

Geef een reactie