“No moatst net yn it Frysk begjinne te skriuwen hjer, dan kin ik dy net mear folgje.” Het is alweer ruim twee jaar geleden wanneer een van mijn fans – ja werkelijk, heb heb vaste ‘luisteraars’ – zijn bevindingen met me deelt over mijn blogje geschreven in het Fries. “Dan hekje ik ôf”, luidt het commentaar van de man die normaal gesproken altijd Fries met me spreekt. Oei, dat moeten we niet hebben, zo bedenk ik me,
Tegelijk vraag ik me af waarom ik het eigenlijk doe en dat een beetje publiek toch eigenlijk wel leuk is. Of het nu hobby, een liefhebberij of een gewoon aardigheid waar ik altijd een leuk zakcentje mee heb kunnen verdienen, ik weet niet, maar schrijven dat heb ik altijd al gedaan. Dat begon bij het schrijven van korte verslagjes tijdens vakanties met vrienden en manifesteerde zich later in redactionele werkzaamheden voor clubbladen, een gemeenteblad tot verslaggeving voor een lokale krant.
Ik zie het als een soort talent waar ik mee geboren ben, maar soms bedenk ik me weleens: wat moet ik er mee als ik geen (meer) podium heb? Een krant met lezers die mijn artikelen zien heb ik niet meer en ook ben ik niet meer de redacteur van het gemeenteblad waar soms prikkelende columns weleens wat stof deed opwaaien.
“Joh, je hebt met een eigen site het mooiste podium dat je maar kunt bedenken”, sprak onlangs iemand tot mij en daarop kon ik hem alleen maar gelijk geven; ook al heb ik maar één persoon een momentje laten nadenken, bemoedigd of een glimlach op het gezicht laten zien, dan is het podium al groot genoeg. Hoe het ook zij, de drang om te schrijven blijft.
Heel vaak gaat er een kladblokje mee en maak ik aantekeningen. Met de Facebookpagina ‘samar in momint yn’t Fean’ met allerlei plaatjes en wetenswaardigheden uit Surhuisterveen, de weblogjes met daarin wat persoonlijke belevenissen en de columns over diverse zaken met ietwat meer diepgang. Meestal probeer ik iets te schrijven met een goed begin, een einde en met een boodschap of mening.
Onlangs zag ik in de Volkskrant in een rubriekje met maar honderdvijftig woorden dat een glimlach niet hoeft de mislukken door kant noch wal te raken. Mijn kladblokjes zijn tegenwoordig maar al te snel vol door alles wat ik zie en meemaak. Deze kleine dingetjes verwoord ik ook in slechts honderdvijftig woorden, ‘en dat doch ik yn it Frysk!’ Zo schrijf ik zelfs in mijn ‘memmetaal’ en dit is vast ook wel overzichtelijk voor de fans die iets minder goed zijn in Fries. En zo is er voor elk wat wils.