Wat een gepriegel is dat toch. Met veel te dikke vingers voor deze korte draadjes ben ik bezig een schakelaar aan te sluiten in een snoer zodat de lamp het weer doet. Ik ben op bezoek bij een hoogbejaarde dame die ik alleen al blij heb gemaakt door te vertellen dat de kapotte lamp het weer doet zodra er een nieuwe schakelaar is gemonteerd.
Ik respecteer de smaak van deze oudere dame, want de ouderwetse lamp zou niet door mijn selectie zijn gekomen maar rechtstreeks de kliko in gaan. Zij vindt de antieke glazen lamp echter mooi en wil ‘m graag weer aan de praat. Na veel gepriegel is de schakelaar eindelijk gemonteerd en na een testje in het dichtstbijzijnde stopcontact om te zien of ‘ie het ook daadwerkelijk doet, ruim ik mijn gereedschap op en ga even zitten voor een bakje koffie.
De schoonmaakster – die deze ochtend ook aanwezig is – is tevreden over mijn werk: ze had me al gewaarschuwd dat ik geen troep mocht maken in de pas gepoetste woonkamer en afgezien van een paar kleine papiertjes van de verpakking heb ik me keurig gedragen en ben ik blij dat ik niet meer heb gemorst.
Na de koffie ruimt de huisvrouw haar materialen op en plaats ik de gerepareerde lamp op de plek waar ‘ie moet staan. De vrouw des huizes is aan het telefoneren en zo gaat een ieder gezellig zijn of haar gangetje en hebben we geen last van elkaar. Totdat ik de lamp met iets te veel snelheid langs de stoel laat passeren en het één en al glasgerinkel is.
“Ik bel je zo wel even weer, want ik geloof dat hier iets mis gaat”, hoor ik de gastvrouw zeggen en ook de poetsvrouw komt weer even in de kamer om te kijken wat er loos is. Natuurlijk baal ik als een steker. Niet alleen omdat ik al dat gepriegel nu voor niets heb gedaan, maar vooral omdat de antieke lamp naar de filistijnen is en de pas gereinigde ruimte opnieuw een dikke bende.
“Hindert niets hoor”, stelt mevrouw me gerust. “Er zijn veel ergere dingen en scherven brengen geluk.” De poetsvrouw reageert iets minder geruststellend en trekt zwijgend haar jas weer uit om de stofzuiger tevoorschijn te halen. Een kwartiertje later ziet alles er alweer uit alsof het nooit een bende is geweest, maar ik voel me nog steeds behoorlijk beteuterd en onhandig.
De lamp staat evenzo zielig op het aanrecht zonder jasje aan. Hoogstwaarschijnlijk brandt ‘ie nooit weer. “De kinderen zullen wel zeggen dat ‘ie nu op de plek is waar ‘ie hoort”, concludeert mevrouw nuchter. Wie weet vinden zij mijn onhandige geklungel juist wel een geluk bij een ongeluk en dan staat opgeruimd toch ook maar weer netjes…