“Mag ik mee?” Meer dan eens kreeg ik deze vraag die met glunderende oogjes volgde op mijn mededeling dat ik een aantal dagen het klooster in zou gaan. De drie maanden rust die ik aan het begin van dit jaar voor mezelf nodig dacht te hebben, brachten niet wat ik had gehoopt en daarom besloot ik een aantal dagen in retraite te gaan. Naast belangstellende vragen kreeg ik ook opmerkingen die wat meer spottend waren bedoeld, zoals: wat dochst dêr dan, de hiele dei bidde?
Wat mij te wachten stond, ik wist het niet en ben vol vertrouwen naar het klooster gegaan, in de wetenschap dat waar God is, ik alleen maar goeds kan verwachten. De vele opmerkingen van mensen die wel mee hadden gewild en die na mijn retraite vol belangstelling hebben gevraagd hoe het was, hebben mij duidelijk gemaakt dat ik beslist niet de enigste ben die niet zo goed meer kan tegen de steeds maar erger wordende gejaagdheid waarin we vandaag de dag leven.
In volledige stilte kwam ik niet alleen dichter bij God dan ik me ooit heb gevoeld, ik kwam ook mezelf behoorlijk tegen. Het was best wel even wennen om vanuit onze luidruchtige maatschappij helemaal stil te worden, maar na twee dagen wist ik de stilte al dusdanig te waarderen dat ik er bijna tegenop begon te kijken om terug te keren in de wereld met al maar drukke mensen, schreeuwende reclame, televisie en internet, lijstjes met dingen die nog moeten gebeuren en wat al niet meer…
Eén van mijn ‘lotgenoten’ die zichtbaar moeite had met de tijd van stilte, vertelde me op de laatste dag dat ze juist verlangde naar het wereldse rumoer en de gezelligheid daarvan. Ze was al gestopt met het deelnemen aan de steeds maar weer terugkerende gezamenlijke gebeds- en stiltemomenten, en moest bekennen dat ze een enorme worsteling had gevoeld om dichtbij zichzelf te komen; ze was min of meer op de vlucht geslagen voor zichzelf en ver-langde er naar om terug te keren in haar wereld van automatismen, drukte, roddeltjes en lawaai.
Op de terugweg heb ik twee uren met deze dame in de trein gezeten, maar nauwelijks een woord met haar gewisseld. Ze deed niet anders dan berichtjes beantwoorden op zo’n klein schermpje in haar hand. We waren al gewaarschuwd dat de wereld na het klooster niet ineens heel anders zou zijn en dat we heel gemakkelijk weer gevangen zouden kunnen worden door de sleur van alledag, maar onze begeleiding vertelde ook bij ons afscheid dat de afgelopen dagen van stilte hebben gewerkt als het zaaien van een zaadje.
“Het zaadje heeft alleen zonneschijn en water nodig”, zo werd er symbolisch bij verteld waarbij we op onze eigen verantwoordelijkheid werden gewezen: “de zon schijnt ook voor jou altijd, het is aan jezelf hoeveel water je geeft…” De dag na mijn thuiskomst, vond ik ruim vijftig berichtjes in mijn mailbox, waarvan minstens de helft nieuwsbrieven of andere reclame. “Nee!”, dacht ik nadat ik bijna in een automatisme alles zou gaan lezen en heb me meteen voor alle steeds maar weer terugkerende rotzooi afgemeld.
Televisie heb ik nog amper bekeken en dit ook nog geen moment gemist. “It sil oars”, zo heb ik me voorgenomen nadat ik de grootsheid van stilte en de heerlijkheid van ultieme rust had gevoeld in een enorm contrast met de drukte van alledag, die ik de laatste jaren niet zo goed meer kan bolwerken. Als je goed luistert kun je namelijk bijna letterlijk worden overdonderd door stilte en als je dit eenmaal hebt toegelaten, wil je eigenlijk niet meer anders en heb je dat ook niet meer nodig.
Bijna had ik me voorgenomen om er dan ook maar te blijven. Dat kon niet omdat ik de week daarna een aantal dagen had geboekt in Berlijn. Nou, dan spreek je toch echt over een wereld van verschil, maar één ding weet ik zeker: wat in mijn hart is gezaaid en nu nog verborgen is, zal ooit tot bloei komen als ik voldoende water geef. Die keus is aan mij…
(Deze column is gepubliceerd in kerkblad De Regenboog van mei 2013)