Een sfeerverhaaltje over de profronde voor in De Feanster, dat zou voor een all-round verslaggever – zoals ik mezelf inmiddels durf te noemen – geen grote problemen opleveren. De ‘opdracht’ nam ik dan ook aan, maar ik bleef me wel wat afvragen welk onderwerp ik zou kiezen. Zoals ik de vorige keer iets had laten zien van de catering, zo zou ook nu een onderwerp zich wel weer aandienen…
Zo wandelde ik samen met vrouwlief op de zaterdagmiddag van de Pieter Weening Classic nog even door Bijzonder & Genieten en zag daar de hoogbejaarde mw. Dijkema genoeglijk van een bakje koffie genieten. Regelmatig zie ik haar door het dorp wandelen met haar rollator en altijd groet ze me uitermate enthousiast door het roepen van mijn naam: “ah Kooy!”
Ik ging een moment bij haar zitten en ze vertelde me dat ze ‘alle dagen noch wol in slach oer it Fean’ wandelde. Niet alleen wist ze wel dat ze op negentigjarige leeftijd vooral fit kon blijven door beweging, het ging haar ‘foaral om de kontakten, want dat is belangryk!’ Als echte Feanster wilde ze op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die ze dan ook nauwlettend volgde.
Later op de avond kreeg ik ineens een briljant idee om mijn onderwerp voor het sfeerverhaaltje te vullen met de oude mevrouw Dijkema; zij had me toch net nog verteld dat ze de profronde ook wel volgde en dus zou het heel aardig zijn om even mee te kijken vanaf haar balkon. Dus ging ik maandagochtend naar haar toe om te vragen of ze hiervoor voelde, ik moest natuurlijk wel haar medewerking hebben.
“Och hea, hja belibje noch wat op ’e âlde dei”, was haar eerste reactie en ze hield de boot wat af. Ze hoefde helemaal niet zo op de voorgrond, maar na wat praten dat de soep niet zo heet op zou worden gediend, ging ze overstag. “Ik doch it foar dy.” Een dag later – de dag van de profronde – had ze zich bedacht en belde: ‘it moat dochs sa raar mar net gean.’
Ik had echter sterk het idee dat ze eigenlijk geen flauw idee had wat ik precies met haar wilde doen, en dus schreef ik simpelweg de basis van mijn verhaal en liet haar lezen wat mijn bedoeling was. “Och jong, wat kinsto goed opstelle”, en dat soort van complimenten kreeg ik en natuurlijk was het op deze manier prima. En zo zat ik tijdens de profronde toch nog bij haar op het balkon voor een sfeerimpressie.
Een foto wilde ze er beslist niet bij, maar dat mag de pret niet drukken. Van vele kanten heb ik complimenten gehad. ‘Waarom staan er toch niet vaker van dit soort Feanster verhalen in de krant?’ Ook van mevrouw Dijkema kreeg ik een week later – toen ik De Feanster bij haar bracht – het zoveelste compliment. Ik had het vorstelijk geschreven en ze vroeg me zelfs wat ze me ervoor moest betalen. Nou, een beter loon kun je toch niet krijgen…