Al ruim voor zes uur ben ik wakker. Na een dagje reizen van Bethlehem naar Tiberias gedurende onze Israël reis heb ik heerlijk geslapen en hoewel ik nog wel even wat probeer te sluimeren, merk ik dat ik de slaap niet weer kan vatten. In mij rijst het plan om een wandeling te gaan maken.
Natuurlijk wordt Nynke wakker zodra ik uit bed stap, maar ze piekert er niet over om met me mee te gaan. In de lobby vraag ik wat de beste optie is voor een wandeling van ongeveer een half uur. De receptionist wijst me op een plattegrond de weg naar het meer van Tiberias.
Geweldig, dat is precies een plek waar ik naartoe zou willen en dus wandel ik bijna fluitend om zes uur het hotel uit. De opkomst van de zon lijkt ontzettend mooi met het meer op de achtergrond en ik geniet ontzettend van dat uitzicht, dat steeds dichterbij komt.
Ik raak pas echt in beroering wanneer ik vlakbij het water een paar minuten probeer te mediteren: wat een uitzicht en wat voel ik me nu even dichtbij de Heer waar ik in geloof; wat ben ik nu dichtbij de bijbelverhalen die hier zo’n tweeduizend jaar geleden zijn gebeurd.
Uiteraard heb ik drommels goed in de gaten dat ik mijn tijd hier moet beperken en ook minstens een half uur moet rekenen voor de terugweg die ik dan ook maar snel hervat. Na nog geen kwartier wandelen begin ik me echter af te vragen of de herkenningspunten wel dezelfde zijn dan de heenreis en vijf minuten later weet ik het zeker: ik ben verdwaald.
In paniek ben ik niet zo snel, maar toch begin ik wel ietwat onrustig te worden; het ‘thuisfront’ zal vooral van slag zijn als ik om acht uur niet bij het ontbijt ben. In de verte zie ik twee mannen met elkaar staan praten, ze dragen beiden een keppeltje en dus zullen het wel joden zijn. Dat is vast goed volk.
Op hoop van zegen wijs ik op mijn plattegrond en vraag of de mannen me kunnen vertellen waar ik ben. De een spreekt echter alleen Frans en de ander Hebreeuws dus dat wordt een toer. Met handen en voeten en mijn beste Engels blijft uitleg ingewikkeld en dan doet een van de mannen mij het aanbod om me te brengen in de auto.
Nog geen vijf minuten later word ik voor het hotel afgezet. “Do you understand ‘thank you’”, zo probeer ik hem te bedanken en omdat ik hem nog iets extra wil geven maar niet geheel bekend ben met de cultuur vraag ik hem: “may I say to you: God bless you?”
En zo geef ik zomaar op een voorjaarsdag in Israël een voor mij totaal onbekende persoon Gods zegen aan het begin van een prachtige dag! Mooier kan een dag toch eigenlijk niet beginnen. Voordat ik het hotel binnenstap, kijk ik nog even achterom en neurie het lied: de zon komt op, maakt de morgen wakker.