Tijdens een klusje afgelopen zomer in de tuin was het gebeurd: een splinter in het topje van de wijsvinger aan de rechterhand. Ach, op zich niet zo spectaculair, je haalt de splinter er uit, dept even wat bloed en met een pleistertje er op kun je meteen weer aan de slag. Soms heb je dat gewoon, al je werkzaamheden doen terwijl één van de vingers even buiten werking is.
Aan dit gevalletje besteedde ik dan ook weinig aandacht, totdat ik een aantal weken later een bobbeltje in dezelfde vinger constateerde. Uiteraard herinnerde ik me het splintertje nog wel en legde de connectie met het bobbeltje. Het zou wel een stukje splinter zijn dat was blijven zitten en ach, dat zou het lichaam vast ook wel weer langs een andere weg verlaten.
Maar al wat er gebeurde, de verdikking bleef zitten. Het deed geen pijn en ik kon gewoonweg alles doen, maar toch voelde ik de bobbel steeds en weer een paar weken later vond ik het welletjes; ik moest maar eens een afspraak maken bij de dokter. Hij voelde even, stond er bij, keek er naar en dirigeerde me naar een soort van operatietafel.
Met een naald die minstens zo lang is als m’n vinger werd er een beetje verdoving gegeven en even later kwam de arts terug met een piepklein mesje en maakte een sneetje in de vingertop. “Hier komt heel wat anders naar buiten dan een splinter”, zo deelde hij me na zorgvuldig en voorzichtig onderzoek mee. Hij noemt het een ganglion: een opeenhoping van cellen in een gewrichtskapsel.
Niets ernstigs en hoewel hij me geen garantie kan geven dat het niet terugkomt is het nu weg. Een maand later is de wond echter wel weer dicht, maar voel ik opnieuw de opeenhoping van cellen. “Wat zijn uw wensen hieromtrent”, vraagt dokter nadat ‘íe me de mogelijkheden heeft geschetst. Een operatie met vijftig procent van slagen is er eentje van. Ik kies er voor om het zo maar te laten; liever voor altijd een dikke vinger dan mijn leven in de waagschaal!