“Alstublieft!” Van een vriendelijke oudere mijnheer ontvangen wij een flyer waar duidelijk de tekst ‘God is liefde’ op is te zien. Hij dringt zich verder niet aan ons op en we stoppen het papiertje in onze tas terwijl we een paar meter verderop in het centrum van deze stad een plekje vinden op een terras. Met dit stadsbezoek zit onze vakantie er op en zoals wel vaker is een reden om jezelf te trakteren op koffie met gebak zomaar bedacht.
Van een afstandje hebben we zicht op een gezellig pleintje en we zien dat er nog drie mannen bezig zijn met het uitdelen van de folder over de liefde. Goh, dapper van die mannen hoor, zo concluderen we al refererend aan ons eigen woonplaats. Hier zie ik vrijwel nooit iemand die bezig is met het verkondigen van Gods liefde, onze gemeente heeft zelfs niet eens meer een evangelisatie-commissie.
Na een bakje koffie besluit ik om een praatje te maken met een van de heren. Hij doet dit werk al vele jaren uit liefde voor God vanuit een interkerkelijke organisatie. Hij moet eerlijk toegeven dat het werk niet altijd even dankbaar is, maar ook hier put hij uit de bron van liefde. “Wij kunnen alleen maar zaaien, het oogsten is niet aan ons”, zegt hij terwijl hij een jongedame een folder aanbiedt.
“Nee hoor, ik gooi ’m toch meteen weer weg, dus dat heeft geen zin”, reageert ze met een stoïcijnse blik en ze loopt in rap tempo door. Deze mevrouw weigert dus niet alleen om de folder aan te nemen, ze doet er een schepje bovenop door te zeggen dat de boodschap van Gods liefde in de prullenbak belandt. Ik observeer nog een poosje wat er zoal gebeurt en eigenlijk is het schrikbarend.
De meeste mensen bedanken voor de folder, een nog groter aantal passanten keert zich duidelijk weigerend van de evangelisten en loopt door maar gelukkig zijn er ook mensen die ’m aannemen… Ook maken de mannen af en toe een praatje met iemand en dit schept wel weer enigszins hoop: wie weet wat er blijft hangen van dit soort gesprekjes…
Dan zie ik iets gebeuren waarvan ik pas echt schrik. Een jongeman begint te schreeuwen naar een van de folder-verspreiders en zegt dat ze op moeten rotten met ‘hun Jezus’. De christenen reageren verstandig en gaan niet op deze kwaadaardige actie in. De jongeman blijft enkele meters verderop staan praten met enkele vrienden die bij een winkeltje in de etalage staan te kijken.
De blik in zijn ogen is giftig en het lijkt alsof hij ieder moment terug wil gaan om de mannen die vertellen over liefde een kopje kleiner te maken. Ik zit dan wel op de eerste rij en ik vraag me af wat ik zou doen wanneer er iets zou gebeuren, maar gelukkig is het groepje even later buiten beeld. Nu de kust veilig is, durf ik wel weer en ik maak opnieuw een praatje.
“Ja, ook dit soort dingen komen we tegen”, zegt de oudere chris-ten tegen zijn jongere collega die de felle discussie voerde. De jongere christen is nog maar kort bij de evangelisatiegroep en erg geschrokken van het verhitte gesprek; daarom bemoedigen de mannen elkaar. Ik zeg nogmaals dat ik het ontzettend dapper vind wat ze doen, druk de jongste man een hand en wenst hem Gods zegen toe bij hun werk.
De jongeman is zichtbaar ontroerd met deze bemoediging en ook ik sta even versteld van mezelf. “Dit soort dingen geeft me wel de kracht om door te gaan”, zegt hij dankbaar en we wensen elkaar een fijne dag. Wanneer we na een museumbezoek en een lunch zo’n anderhalf uur later wederom het pleintje passeren, zijn de mannen nog bezig met hun goede werk. De jongeman wuift vriendelijk naar ons, alsof hij wil zeggen: God is liefde! Ik vind het een dappere jongeman!
(Deze column is gepubliceerd in gemeenteblad De Regenboog van oktober 2018)