Het is bijzonder stil aan de leestafel van de openbare ruimte waar ik te gast ben. Een stuk of wat mannen die wekelijks de meest sterke verhalen aan elkaar doorgeven, zitten allen met de neus in de krant. De stilte duurt tot er één persoon z’n tijdschrift in de boekenkast terug legt en afscheid neemt. Hij heeft de deur nog niet achter zich dicht laten vallen, of het is gebeurd met de stilte…
“Hoe soe it mei ‘m wêze?”, zo luidt de eerste vraag die in de groep gegooid wordt. “Noh, ik haw heart dat…”, en na het opstapelen van alle kleine weetjes lijkt de sterfdag van de zojuist vertrokken persoon al bijna vastgesteld. De man is onge-neeslijk ziek, heeft diverse chemokuren achter de rug en ziet er allesbehalve gezond uit.
Op een afstandje probeer ik mijn tijdschrift te lezen, maar door het zwetsen en zweren van de heren kan ik me niet zo goed con-centreren en wordt dus bijna gedwongen om mee te luisteren. Even ben ik geneigd om mee te doen met de discussie: ik heb de zieke mijnheer deze week nog gesproken en weet dus precies hoe de vork in de steel zit.
Maar nee, ik ben niet zo’n prater en al helemaal niet in een grotere groep. Ik zwijg, terwijl ik eigenlijk van plan was om deze mannen eens flink de waarheid te zeggen. Waarom hielden ze zich zo angstvallig stil terwijl de betrokken persoon bij hen aan tafel zat? Waren ze zo laf om zelf te vragen hoe het zit?! Nu hebben ze met allerlei weetjes zelf een plaatje samen gesteld.
‘Dy hat noch wol in pear op ‘e bank stean’, weet het gezelschap bijvoorbeeld van een volgend besproken dorpsgenoot met een goede baan. Ze spreken dan over de woning waarin de persoon woont, de auto die op het erf staat en het salaris wat wel bij de baan zal horen en zonder dat er ook maar één van de feiten bekend is, is het financiële plaatje al gemaakt.
“Hast it al heard jong: ‘dy-en-dy’ bin ek bymekoar wei…” Ook dit is één van de praatjes die – deze keer in de hal van een kerk – rond zingt en het duurt niet lang of de hele gemeente is op de hoogte van de huwelijkse staat van dit paar. Als je dan later hoort dat er vrijwel niemand van de gemeente even langs is geweest om te vragen hoe het zit of enig medeleven te tonen, maar ieder juist met een boog angstvallig om zowel de man als de vrouw heen is gelopen, vraag je je toch wel af hoe we allemaal zo goed weten te vertellen hoe het zit…
We hebben veelal ons oordeel over anderen al klaar en denken precies te weten hoe het zit door allerlei roddels. Zijn we bang om de ander te kwetsen of echt zo laf dat we niet op ‘ons onderwerp’ af durven te stappen en rechtstreeks te vragen?
Waarom zijn we zo laks om de feiten niet vast te stellen maar gaan we af op wat we hier en daar gehoord hebben; vaak vinden we het dan ook nog wel smeuïg als deze informatie ietwat wordt overdreven of negatief gebracht.
Als verslaggever van een lokale krant ben ik meer dan eens op de bron af gegaan om de waarheid boven tafel te krijgen en ik heb in dit vak ook geleerd dat veel verhalen twee kanten hebben en je dan soms ook hoor en weder-hoor moet toepassen om de juiste kijk op de zaak te krijgen.
Wat precies de juiste weg is, ik weet het ook niet; de waarheid zal wel ergens in het midden liggen, maar ik weet zeker dat de meest waardevolle gesprekken ontstaan als je dicht bij de bron durft te komen. Dan weet je tenminste van de hoed en de rand en baseer je de waarheid niet op achterklap!