“Wolle jimme witte wat myn skermtiid is?”, vraagt de jongste van de aanwezigen nadat zijn moeder hem tijdens het diner al meer dan eens heeft gemaand zijn smartphone weg te leggen omdat hij daar al de hele dag naar zit te kijken. Op de minuut af kan hij vertellen dat hij deze zondag al vijftien uur en elf minuten naar zijn telefoon heeft zitten te turen.
Kun je dat daar op aflezen, vraag ik me af en nadat me is duidelijk gemaakt waar ik mijn schermtijd kan uitlezen, word ik bijna uitgelachen: één uur en zes minuten en ik vermoed dat ik daarmee als laagst scoor. De rest van het gezelschap waagt zich niet aan het noemen van een tijd. Deze zal wel dichter in de buurt van de vijftien uur liggen dan van één.
Pot-ver-drie, schrik ik toch toch stiekem van mijn eigen score. Zit ik hier een uur per dag naar dat stomme scherm te kijken?! Wat brengt mij dat dan allemaal, zo vraag ik me af en durf te bedenken dat heel veel te maken heeft met een soort van automatische; even kijken of er ook een berichtje voor me is en als je dan toch eenmaal het scherm hebt opengeklapt, volgt de rest vanzelf.
Ik besluit meteen om er een sport van te gaan maken om mijn gemiddelde schermtijd te verlagen en het lukt me meteen de volgende dag al om mijn eindscore naar een half uur te brengen. In de supermarkt loop ik een dag later alweer tegen een beperking op om mijn schermtijd zo laag mogelijk te houden. Hoe scan ik mijn klantenkaart en hoe regel ik mijn betaling nu.
Misschien moet ik weer terug naar het scannen van de plastic kaart in plaats van het inlezen met de smartphone, terug naar het betalen via de kassa en kan ik weer gewoon wat om me heen kijken of een praatje maken terwijl de kassajuffrouw mijn boodschappen scant. We raken er niet alleen aan gewend om naar ons scherm te turen, we raken er ook steeds meer afhankelijk van.